Passthrough-printers aanmaken

Passthrough-printers zijn gekoppeld aan afdrukapparaten die taken in allerlei verschillende formaten kunnen afdrukken, bijvoorbeeld PCL, PostScript en PDF.

Taken die aan Passthrough-printers zijn toegewezen, hebben mogelijk geen taakticket. TotalFlow Production Manager-workflows die aan Passthrough-printers zijn gekoppeld, kunnen taken ontvangen in een hotfolder of via een afdrukopdracht waarbij het LPD-protocol wordt gebruikt. Passthrough-printers kunnen geen taakstatus rapporteren.

Ga als volgt te werk om een Passthrough-printer te maken:

  1. Meld u bij TotalFlow Production Manager aan als beheerder.
  2. Klik in de menubalk op Bewerkingen.
  3. Klik in de Objecten-pod links op Printers.
  4. Voer een van de volgende handelingen uit:
    • Ga als volgt te werk om een nieuwe Passthrough-printer te maken:
    1. Klik op Nieuw en selecteer Passthrough....

      Het dialoogvenster Passthrough-printer maken wordt weergegeven:

      Dialoogvenster Passthrough-printer maken: de pagina Algemeen

    • Ga als volgt te werk om een bestaande printer te kopiëren:
    1. Klik er op het tabblad Printers met de rechtermuisknop op.
    2. Selecteer Kopiëren....

      Het dialoogvenster Printer kopiëren wordt weergegeven.

      De nieuwe printer krijgt met uitzondering van Naam dezelfde eigenschapswaarden als van de geselecteerde printer.

  5. Voer op elke pagina van het dialoogvenster de waarden in of selecteer deze voor de vereiste en optionele eigenschappen die moeten worden aangepast aan uw omgeving.
    Klik op de paginanamen in de navigatiebalk om naar een andere pagina te gaan.
    1. De waarde van de eigenschap Algemeen op de pagina Commando is afhankelijk van de afdrukopdrachten die beschikbaar zijn op uw systeem.
      • Voor informatie over de Windows-opdracht lpr opent u een opdrachtprompt venster en typt u lpr ?
      • Gebruik de hostnaam of het IP-adres van de printer als de waarde van de serveroptie in de opdracht.

        Bij de Windows-opdracht lpr wordt bijvoorbeeld de optie -Sprinter gebruikt om de server op te geven die voor de LPD-services zorgt. Bij een Passthrough-printer is dit de printer zelf.

      • Gebruik de naam van de afdrukwachtrij als de waarde van de printeroptie in de opdracht.

        De Windows-opdracht lpr gebruikt bijvoorbeeld de optie -Pprinter om de printer of de afdrukwachtrij te specificeren waar het afdrukbestand naartoe wordt gestuurd. Een algemene naam voor de afdrukwachtrij op een Passthrough-printer is PASS.

      • Gebruik de naam van de bedrijfsafdeling als de waarde van de afdelingoptie in de opdracht.

        Bij de Windows-opdracht lpr wordt bijvoorbeeld de optie -Jafdeling gebruikt om de administratieve eenheid op te geven die voor de afdruktaken zorgt.

      • Gebruik de methode getFileName of getAbsoluteFileName om de naam van het afdrukbestand te specificeren.
        1. Opmerking:
        2. Voor hulp bij het opgeven van bestandsnamen in de eigenschap Externe opdracht, zie Bestandsnamen in symboolnotatie opgeven.
        3. Voor hulp bij het opgeven van taakkenmerken in de eigenschap Externe opdracht, zie Symbolen voor taakkenmerken gebruiken in opdrachten.
      • Omdat Passthrough-printers niet automatisch de waarden van taakeigenschappen kunnen bepalen, moet u ze als opties van de afdrukopdracht naar de printer doorsturen.
    2. Om de ingestelde printerstatus voordat deze opnieuw wordt opgestart te behouden, selecteert u Printerstatus behouden na opnieuw opstarten.
    3. Stel de toewijzingseigenschappen voor de printer in op de pagina Planning.
    4. Selecteer op de Back-up-pagina een alternatieve Back-upprinter die moet worden gebruikt indien de printer die u aan het aanmaken bent stopt, om welke reden dan ook.
    5. Selecteer vervolgens Hersteltriggers, wat de herstelmodus activeert. Selecteer hoe lang de printer moet wachten voordat er wordt overgeschakeld naar de herstelmodus.
    6. Standaard worden er scheidingsvellen (bannerpagina's) afgedrukt in de taal die tijdens de installatie van de TotalFlow Production Manager-server is geselecteerd. Als u de scheidingsvellen in een andere taal wilt afdrukken, stelt u de Berichtentaal-eigenschap op de Geavanceerd-pagina in op de gewenste taal:
      Dialoogvenster Passthrough-printer maken: de pagina Aanpassen
    7. Stel een waarde in voor de eigenschap Opdracht voor speciale aanwijzingen zodat de Passthrough-printer vóór de taak een voorblad met speciale instructies kan afdrukken.
      Gebruik de methode getOperInst om de naam op te geven van het bestand met speciale instructies. Voor meer informatie, zie Bestandsnamen in symboolnotatie opgeven.
    8. Stel bij SNMP de eigenschappen in op dezelfde waarden als de overeenkomstige instellingen in de printercontroller:
      Printereigenschap EFI Fiery-printercontroller Ricoh-printercontroller TotalFlow Print Server-printercontroller
      Naam community Communitynaam lezen De printereigenschap Communitynaam moet Toegangstype enkel lezen of lezen/schrijven hebben. De Communitynaam moet Toegangstype enkel lezen of lezen/schrijven hebben.
      Gebruikersnaam Onbeveiligde gebruikersnaam (minimale beveiliging) Accountnaam (gebruiker) Gebruikers

      Deze instelling kan meerdere waarden bevatten. Stel de printereigenschap Gebruikersnaam in op een willekeurige waarde uit de lijst.

      Beveiligde gebruikersnaam (gemiddelde of maximale beveiliging)
      Wachtwoord met medium beveiliging

      Wanneer u de Wachtwoord met maximum beveiliging instelt, moet u ook de Wachtwoord met medium beveiliging instellen. Op sommige printers kunt u alleen de Wachtwoord met maximum beveiliging instellen. Als u dit echter doet, kan SNMP geen verbinding maken met de printer.

      Wachtwoord voor verificatie van gebruiker Wachtwoordverificatie (gebruiker) Wachtwoord

      De TotalFlow Print Server-printercontroller heeft één wachtwoordinstelling per SNMP-gebruiker. Voor een gemiddeld beveiligingsniveau stelt u Wachtwoord met medium beveiliging in op de waarde van deze instelling voor de gebruiker die als Gebruikersnaam is opgegeven en stelt u Wachtwoord met maximum beveiliging niet in.

      Wachtwoord met maximum beveiliging

      Wanneer u de Wachtwoord met maximum beveiliging instelt, moet u ook de Wachtwoord met medium beveiliging instellen. Op sommige printers kunt u alleen de Wachtwoord met maximum beveiliging instellen. Als u dit echter doet, kan SNMP geen verbinding maken met de printer.

      Wachtwoord voor privacy van gebruiker Wachtwoord voor versleuteling Wachtwoord

      De TotalFlow Print Server-printercontroller heeft één wachtwoordinstelling per SNMP-gebruiker. Voor een maximaal beveiligingsniveau stelt u Wachtwoord met medium beveiliging en Wachtwoord met maximum beveiliging in op de waarde van deze instelling voor de gebruiker die met Gebruikersnaam is opgegeven.

      Beveiligingsniveau Beveiligingsniveau    
      Verificatietype Verificatietype gebruiker Verificatiealgoritme Beveiliging
      Privacytype. Dit is een verplicht veld. Geef een waarde op die anders is dan Geen. Indien Privacytype Geen is, kan SNMP geen verbinding maken met de printer. Type privacy van gebruiker   Versleuteling (in dialoogvenster SNMP)
      Contextnaam   Contextnaam  
    9. Als u meerdere printers instelt voor dezelfde printer, geeft u voor elke printer dezelfde TCP/IP-adres of hostnaam-eigenschap op.
    10. Op de pagina PS-/PCL-gegevensvervanging stelt u de gewenste vervangingsregels in.

      Deze functie stelt u in staat tekst te vervangen of verwijderen uit de PostScript- of PCL-bestanden voordat de afdruktaak wordt verwerkt.

      De invoertekst kan platte tekst of hexadecimale escape-tekenreeksen of een combinatie daarvan bevatten. Een gegevensvervangingwaarde kan bijvoorbeeld de volgende hexadecimale escape-tekenreeks bevatten: \x1B; waarbij het teken met hex-code 1B (Escape) wordt gespecificeerd.

      De vervangingsmethode doorzoekt een tekenreeks op een specifieke waarde of reguliere expressie en retourneert een nieuwe tekenreeks waarin de opgegeven waarden zijn vervangen. Deze methode vervangt de oorspronkelijke tekenreeks niet.

      • Klik in het veld Bijvoegen voor op Pictogram Bladeren, het pictogram Bladeren, om de volledige padnaam in te voeren van een eerder opgeslagen bestand dat tekst bevat die u wilt toevoegen als koptekst voor het verwerkte bestand.
      • Klik in het veld Bijvoegen na op Pictogram Bladeren, het pictogram Bladeren, om de volledige padnaam in te voeren van een eerder opgeslagen bestand dat tekst bevat die u wilt toevoegen als voettekst voor het verwerkte bestand.
      • Voer in de velden Gegevens vervangen (meerdere regels) aan de linkerkant de tekstreeksen in die moeten worden verplaatst of verwijderd.
      • Voer in de gegevensvervangingsvelden Gegevens vervangen (meerdere regels) aan de rechterkant de tekst in die de tekstreeksen vervangt die u bij de vorige stap heeft ingevuld.

      Opmerking: Als het bestand dat u wilt toevoegen niet op de server staat, gebruik dan de knop Bestand uploaden Uploaden om het bestand naar de TotalFlow Production Manager-server te uploaden.

  6. Klik op OK.
  7. Als u de nieuwe Passthrough-printer wilt gebruiken, klikt u op Inschakelen, de inschakelknop, naast die printer.
    Opmerking: Indien de workflow die is gekoppeld aan de passthrough-printer de activiteit Converteren naar PDF bevat, wordt het PostScript- of PCL-bestand omgezet in een PDF voordat de gegevensvervanging wordt uitgevoerd. De gegevensvervanging wordt uitgevoerd tijdens de Afdruk-activiteit.